De Roes van Rousseau



In ons Magazine voor de Roes van Romantiek, Kunst en Wijsbegeerte



Van Verlichting naar vervreemding

Het oude katholieke Europa

In de eeuwen die volgden op Karel de Grote lag Europa grotendeels in de greep van de katholieke kerk. De Bijbelse geschriften waren gecanoniseerd (heilig verklaard) en het christendom geïnstitutionaliseerd. De kerk werd vanuit Rome door de hogere geestelijkheid (de paus, de bisschoppen en aartsbisschoppen) bestuurd, terwijl deze met haar lagere geestelijkheid (kapellanen en pastoors) het leven van de gelovigen van de wieg tot het graf bestierde. De pastoor was de herder, de parochianen waren zijn kudde.

Hoe zag het leven van de meeste katholieken eruit? Vlak na je geboorte werd je gedoopt. Dat moest vaak met grote spoed gebeuren want als je de doop níet haalde- de babysterfte was in die eeuwen schrikbarend groot-, dan miste je onverbiddelijk óók nog eens het eeuwige leven. Veel vrouwen stierven jong, veel moeders op het kraambed.

De mensen uit het Europa van toen waren door dit alles vertrouwd met de dood. Des te meer omdat zij in de regel met meer generaties onder een dak woonden, met drie of soms zelfs met vier. Met opa's, oma's of zelfs overgrootvaders en moeders erbij; ze leefden doorgaans meer in familie- dan enkel in gezinsverband. Toch zagen zij de dood vol vertrouwen en met een kinderlijk geloof tegemoet; je wisselde immers je leven in dit aardse tranendal in voor een veel beter bestaan in het hiernamaals. In dat opzicht kon meneer pastoor meer voor de mensen betekenen dan de geneesheren, die je áárdse leventje al niet of nauwelijks konden redden, laat staan dat zij je vooruitzicht konden bieden op de gelukzaligheid van een eeuwigdurend, hemels bestaan. Het hele leven was in de eerste plaats níet gericht op het geluk hier beneden, maar op het leven na de dood. Dat was ook wat de kerk je leerde: Want, 'waartoe zijn wij hier op aarde?' 'Om God te dienen en daardoor naar de Hemel te gaan'.

Vanaf het tweede deel van de zestiende eeuw leerde je op de catechismusles in een vraag en antwoordspel de katholieke leerstellingen op te dreunen. Het grootste deel van de bevolking was analfabeet. Lezen en schrijven was voorbehouden aan de adel en de geestelijkheid voor wie de ontwikkeling van het volk nu niet bepaald op de eerste plaats kwam. De verstandshouding tussen de edelen en de geestelijken van toen laat zich karikaturiseren met het bekende, 'houden jullie (de geestelijken) ze dom? Dan houden wij (de edelen) ze arm!' Als je niet tot deze bevoorrechte klassen behoorde, was de kans groot dat je gedoemd was te ploeteren, te ploegen en te zwoegen op het land, als boer, als boerenknecht of als dagloner. Het liedje 'Pauvre Martin, pauvre misère' van de Franse chansonnier Georges Brassens vat het leven van dit soort boerensloebers treffend samen:



Pauvre Martin,
Pauvre misère,
Creuse la terre,
Creuse le temps.



Pauvre Martin

Of anders werkte je vrijwel zeker in de nijverheid, aan spinnenwiel of weefgetouw, de textielindustrie of als ambachtsman, als bakker, brouwer of slager, als smid, timmerman of wagenmaker. En dan kon je nog van geluk spreken; want hoeveel zielen moesten niet een dakloos bestaan leiden? Hoeveel zielen moesten niet de straat slijpen? Rondzwerven over lange landbouwwegen? Of door onveilige bossen? Als marskramer? Of als scharensliep? Om van de bedelaren nog maar niet te spreken?

Het leven was zwaar. Boeren en boerenknechten moesten wroeten als mollen in de aarde. Ze moesten vechten tegen onkruid, ongedierte en niet zelden tegen de onvruchtbaarheid van hun grond. Tegen bederf, schimmel en rot. Ze waren overgeleverd aan de grillen van de natuur en van het weer. Misoogsten waren schering en inslag. De belastingen waren hoog, en de tienden moesten worden voldaan. Struikrovers maakten de wegen onveilig.

Toch voelden de mensen zich verbonden met de natuur en met hun arbeid. Ze leefden met de zon, de sterren en de maan, zonsopgang, zonsondergang en het middaguur, met licht en duisternis, met de aankondigingen die zich aftekenden in de lucht, wolkentekeningen, tinten en kleurschakeringen, met onweer, wind en regen, knallende zon, warmte en kou, droogte en/ of nattigheid. Ze leefden met de seizoenen en met de cycli, met de zaden, de wortels, en de bestuiving, met de knoppen, de bloemen, de knollen, de bollen en de vruchten. Ze leefden met de paartijd, de draagtijd, het lammeren en het kalveren, hun honden, katten, kippen en hun vee. Ze hoorden die roep van hun weiden, moestuinen, stallen, akkers en boom- of wijngaarden en wisten wat ze moesten doen, zaaien, maaien of oogsten, melken, mesten of het hooi binnenhalen, graven, ploegen, spitten of voederen. Lange dagen brachten zij buiten door op hun land, meestal in de omarming van de oorspronkelijke natuur, met bomen, bossen en/ of rivieren, wolven, beren, bergen en/of beken. De wereld om hen heen sprak tot hun ogen en oren, tong, neus en tastzin. En niet in de laatste plaats tot hun hart. Al die geuren, kleuren, beelden en geluiden, al die prikkels, al dat gevoel, dat alles was één groot, machtig verhaal. In de beleving van velen was het de stem van de Schepper, van God.

In de draaimolen van de Heer draaide je met kerk, kosmos en natuur mee. In je beleving ging je in het rond met de zon, rond in je gebeden; met de metten rond middernacht, de lauden rond zonsopgang, de sext rond het middag- en de vespers rond het avonduur, en weer rond, van voren af aan . . . De kerkklokken voerden je al luidend mee in de rondgang van het kerkelijke leven, met de roep ter kerke te gaan voor de vroegmis, de avondmis of de wekelijks wederkerende hoogmis.

De kerk of kathedraal lag meestal in de moederschoot van het dorp of de stad. De huizen lagen dromerig rondom geschaard, al kon het in de straten een drukte van belang zijn. Jaar in jaar uit kwamen met de seizoenen gekerstende land- , licht- en landbouwfeesten terug, en in het goede gezelschap van deze christelijke feestdagen, Pasen en Pinksteren, Carnaval en Kerst . . ., en heiligendagen, van alle mogelijke lokale en alom bekende sinten, van Sint Gerlach die als kluizenaar een heilig leven leidde in een oude eikenboom (5 januari), Sint Joris die in vele volksverhalen draken versloeg (23 april), Sint Maarten op wiens feestdag (11 november) de kinderen in het pikkedonker met lampionnen langs de deuren gingen, tot de driekoningen die de pas geboren Jezus hun groet kwamen brengen (6 januari), aan toe.

De grote gebeurtenissen van je leven stonden onder de regie van de kerk, ze hadden veel weg van een geestelijk schouwspel. Je leven werd ingeluid in de kerk, je deed je eerste communie in de kerk, je trouwde in de kerk, je liet je kinderen dopen in de kerk en je werd begraven bij de kerk, in gewijde grond. Je leefde onder de vleugels van de kerk, en je deelde er je liefde, je lijden en je leut. Dat laatste vaak in het dorpscafé tegenover . . . de kerk. Wanneer het moment gekomen was waarop je je laatste adem ging uitblazen en het tijdelijke inwisselen voor het eeuwige, dan was daar meneer pastoor die je de laatste sacramenten gaf. Het laatste ritueel van de velen die je in je roomse leven mocht meemaken.

De kerken hadden veel weg van een theater waarin toneelstukken vol ritten en rituelen werden opgevoerd, bewierookt met mysterieuze zang, wierook en kerk-latijn, een taal waar simpele keuterboertjes geen iota van begrepen. De wonderen waren de wereld nog niet uit. Tijdens de eucharistieviering, een vast onderdeel van de hoogmis, brak de priester een brood en nam hij een slok van de miswijn. De wijn veranderde daarbij in het bloed en het brood in het lichaam van Jezus Christus. Een wonder dat in die tijden letterlijk genomen diende te worden en zeker niet symbolisch moest worden opgevat.

Voor de gewone sterveling die vaak in een armoedig, bouwvallig boerderijtje of landarbeidershuisje woonde, waren de kerken en kathedralen indrukwekkend grote en hoge gebouwen waarvan de torens zo’n beetje in de hemel staken. Wanneer een simpel keuterboertje vanuit zijn berooide, krakkemikkige wereldje waarin hij als een kip zijn kostje bij elkaar moest scharrelen, de kerk binnentrad, moet hij diep, diep onder de indruk zijn geweest. In de enorme, duizelingwekkend hoge ruimte werd hij overspoeld met pracht en praal en werd hij overweldigd door alle luxe, luister en statigheid. De gigantische, gebrandschilderde ramen, de crucifixen, de Mariabeelden, de heiligenbeelden, de engelen met harpen en hemelse trompetten, de wandversieringen, de Bijbelse taferelen in het rond, de pilaren, de bogen, het schip, de kaarsen, het altaar, het lichtspel en de gouden lambrisering, de gewijde sfeer, de geur van wierook en heiligheid, en dan nog het weerkaatsende geluid dat er een hemelse dimensie aan gaf . . . het moet hem telkens weer het gevoel hebben gegeven dat hij in een andere, goddelijke wereld was terechtgekomen.

Met haar zinnenstrelende, meerdimensionale beeld- en symbolentaal sloot de katholieke kerk naadloos aan bij de oude, mythologische werelden.

Ook de geestelijken baadden niet zelden in weelde en luxe. Meneer pastoor mocht nog wel eens een bourgondisch, goed met wijn begoten leven leiden. Misschien is het grapje van de bekende Vlaamse schrijver Felix Timmermans hier wel treffend: Ah Ja, want wat is het verschil tussen Jezus en een varken? Wel, Jezus stierf voor ons allen, maar het varken alleen voor meneer pastoor.

Het leven was voor de kleine man van die dagen daarentegen hard en zwaar. Maar je stond er niet alleen voor. Allereerst had je God, de Vader. God was liefdevol en machtig. Daarbij was hij barmhartig en vergevingsgezind. Had je een bezwaard geweten? Knaagde er iets aan je? Had je een schuldcomplex? Bekommering des geestes? Foute neigingen? Kon je de verleidingen niet weerstaan? Of was je in bekoring? Had je iets fout gedaan? Was je de mist in gegaan? Of kon je niet met jezelf in het reine komen? Dan hoefde je van je hart geen moordkuil te maken. Want dan kon je alles opbiechten in de beslotenheid van het biechthok en vergeving krijgen voor je zonden. Je kon weer in het reine komen en met een schone lei beginnen. Dat was makkelijk zat en wat meer is, je biechtvader mocht niet uit de biecht klappen. Alles bleef tussen jou en hem, tenminste . . . ook God wist er natuurlijk van. Vervolgens had je een heel leger aan heiligen die je konden helpen op van allerlei terreinen van het leven. Ze konden een goed woordje voor je doen bij God en je zodoende laten genezen van je ziekte. Ze konden je bijstaan in de strijd en je beschermen in de beoefening van je vak. Veel heiligen waren patroonheilige van een land, een streek, een gilde of beroepsgroep. Meneer pastoor was de herder die zijn schapen hoedde voor het kwaad en met zijn zielzorg geestelijk sterkte. Ook híj kon je met raad en daad bijstaan.

Maar veruit het belangrijkst was in de beleving van vele katholieken de Heilige Maria, hun Mater Dei! Maria die middellaarster was tussen de mensen en God. De Heilige Moeder die de aarde met de Hemel verbond. Onze Lieve Vrouw die goed bereikbaar was, dicht bij je stond, die liefdevol was, warm en met wie je een intieme band kon hebben, maar die tegelijk machtig was, majestueus, hemels.

Verder had je nog je engelbewaarder die met zijn 'krekelstemmetje' je geweten liet spreken. De 'krekel' die je op het rechte pad wilde houden, soms tot vervelends toe. De engelen, zeker, die waren er en hulden de wereld in wonderen voor wie daarin geloven wilde.

Je had de seculiere geestelijken die te midden van de mensen stonden, maar ook de reguliere geestelijken die zich uit de waan van alle dag hadden teruggetrokken en in hun kloosters een aan God gewijd bestaan leden. Zij waren geen deel van deze zotte wereld, al ontfermden zij zich over de mensheid. Niet alleen door het gebed, maar ook, bijvoorbeeld, door het ontginnen van woeste gronden, de aanleg van landbouwgronden, de bouw van watermolens, de armenzorg en de verzorging van zieken. Bovendien vormden de kloosters vaak een veilige haven voor hen die opgejaagd of anderszins in gevaar waren. En ook in het klooster kon je een liefdevol, wijs en waardig luisterend oor worden geboden.

Toch was de katholieke kerk aartsconservatief en weinig gericht op vernieuwingen. Zij moet Europa eeuwenlang, heerlijk hebben in-gesust. Misschien zelfs nog weleens in de maling hebben genomen, getuige de lucratieve handel in aflaatbrieven, waarmee je je straf in het hiernamaals (eeuwig branden in de hel) voor een lief sommetje kon afkopen, en relikwieën die de kas van de kerk spekten. Relikwieën die, als ze échte overblijfselen van heiligen waren geweest, ons een raar, om maar niet te zeggen verontrustend beeld van deze sinten zouden moeten geven. Zo zouden er zijn geweest die honderden tanden moeten hebben gehad, en een mond waar een haai jaloers op kon zijn. Maar o wee je gebeente wanneer je hier openlijk mee spotte of anderszins bezwaar tegen maakte. De straffen die op ketterij stonden waren voor de duvel niet mals. Martelingen die je met al hun wreedheid en vernuftigheid steil achterover doen slaan, huiveringwekkende executies, heksenvervolgingen en verbrandingen- de kerk was niet altijd en overal wars van achterlijk bijgeloof-, uitbuiting en onderdrukking vormden de schaduwkant van een kerk waarin velen zich oprecht en te goedertrouw hebben ingezet voor hun medemens.

Karel de Grote had niet alleen een katholiek stempel op Europa gedrukt, maar hij had ook het feodale stelsel in het leven geroepen. Als geen ander begreep hij dat hij in zijn eentje onmogelijk de controle kon houden over zijn voor die tijd grenzeloos grote rijk. Dat hij zich niet in stukjes kon splitsen om overal tegelijk te zijn, tot in alle uithoeken van zijn grondgebied aan toe. Des te minder daar hij te maken had met ondoordringbare bergen, bossen en moerassen, met ondoorwaadbare, woeste wateren, met een 'wildgroei' aan verschillende zeden, culturen en gewoonten en met talloze 'eigenzinnige' en strijdlustige volkeren. Het getuigt van diep inzicht dat hij zijn rijk wél in stukken verdeelde en land in leen gaf aan heren die hem daarvoor in ruil bescherming, trouw en een deel van de opbrengsten verschuldigd waren. En misschien nóg wijzer was wel dat hij de boeren en de burgerbevolking óók onder bescherming liet stellen van deze vazallen, die op hun beurt onder hun onderdanen soldaten konden rekruteren en/ of oproepen voor het gevecht.

Toch zat er wel een maar aan deze oplossing. Iets dat in de loop van de tijd steeds duidelijker werd: Een klassenmaatschappij ontstond waaruit zich niet alleen de hoge en de lage adel ontvouwde, maar ook het plebs en met dit alles een groeiende sociaal economische ongelijkheid. Tegelijkertijd kregen de edelen kinderen en die weer kinderen, met een steeds verdergaande versplintering van de verschillende landen ten gevolg. Een wildgroei aan vorstendommen, hertogdommen, graafschappen, baronie&eyml;n, stadsstaten, heerlijkheden, kerkstaten, stiften en noem het maar op maakte van de kaart een steeds onoverzichtelijker en onbegrijpelijker geheel. Laat staan dat de bevolking van die tijd het nog kon volgen. De bekende Bretonse schrijver Chateaubriand zag deze ontwikkeling zelfs uitmonden in 'graven van een kippenhok'.

Een tegenbeweging kon niet uitblijven. Absolutisme en zelfs despotisme kropen als een kwaadaardige spin uit het ei. Centralisme culmineerde in het Frankrijk van Lodewijk XIV, de zonnekoning, die zijn rijk vanuit Versailles met harde hand regeerde.

De Renaissance

In de zekerheden die de mensen in het oude, katholieke Europa hadden, ontstonden stiekem aan scheurtjes. Was de kerk wel zo alwetend? Met de kruistochten en de komst van de Joden in Europa kwamen de Europeanen steeds meer in aanraking met de Arabische cultuurschatten, waaronder vele Oud Griekse geschriften die de 'Saracenen' zorgvuldig hadden bewaard en/ of vertaald. Kennis uit de Oudheid stroomde de katholieke wereld binnen.

Verfrissend vonden velen. Vernieuwend. Verheffend. Een hele beweging werd op gang gebracht. De Oudheid werd wedergeboren. De Renaissance deed haar intrede in Europa. De oude, katholieke wereld werd al aan het wankelen gebracht, maar kreeg nóg een zetje. De wetenschappelijke kennis en inzicht die vanuit de Arabische wereld tot ons kwam, begon te gisten en te werken in de hoofden van de Europeanen, en werkte een verandering van ons wereldbeeld in de hand. Vergeet niet dat in die periode ook Aristoteles in de oude, katholieke wereld werd ontdekt!

Observaties zetten aan het denken. Rekenpartijen begonnen te pleiten tegen de oude, ingeblikte kennis. Men begon zich dingen ernstig af te vragen. Eerst heimelijk. Daarna openlijk. Want wás de aarde wel plat? En niet rond? Want hoe kon het anders komen dat scheepjes aan de horizon verdwenen?! En ons planeetje? Stond zij wérkelijk in het middelpunt van het universum? En dan, was het écht zo dat de zon om de aarde draaide en niet andersom?

Copernicus toonde aan dat de kerk het bij het foute eind had. Maar helaas! moest hij het bekopen met de brandstapel. De kerk liet niet met zich spotten. Toch verloor Zij steeds meer grip op de intellectuele wereld die met groeiende belangstelling naar de Griekse en Romeinse Oudheid ging opkijken. Ook binnen de gelederen van de geestelijkheid zelf won dit 'nieuwe-oude-gedachtengoed' aan invloed. Voortaan leefde niet alleen Plato in het christelijke denken, maar ook Aristoteles kreeg er een voorname plaats.

Mede dankzij Thomas van Aquino, een Italiaans geestelijke, theoloog en filosoof uit de dertiende eeuw. Dat mag misschien enigszins verbazen. Want rekende Aristoteles niet af met de kennis van binnenuit? Verwees hij de ideeënleer niet naar Fabeltjesland? Vond hij het bestaan van universalia geen klinkklare onzin? En zaten de soorten niet tussen onze twee oren? Plaatste hij het zijn niet in het exemplaar? En het leven niet in het individu? De ziel nu. Hoe leerden wij die volgens hem kennen? Was dat niet door te kijken naar de levende natuur? Door te observeren? Te bestuderen? En koppelde hij zodoende niet het leven aan het lichaam? En het lichaam aan het leven? En getuigde dit niet van een verregaand materialistisch denken, zo middenin een Platonisch denkende omgeving? En onze kennis? Kwam die nu niet langer van bínnenuit, maar van buítenaf? Via onze zintuiglijke waarneming? En betekende dat niet een hele ommekeer? Waren onze zintuigen nu plotseling géén verraders meer?! En geen bron van bedrog?

De logica nu. Zetelde deze in een metafysische werkelijkheid? Of troonde deze in een Platonische ruimte? Volgens Aristoteles niet. Volgens hem was de logica het kind van de rede, een natuurlijk vermogen waarmee we (op basis van onze zintuiglijke waarnemingen) de natuurlijke werkelijkheid kunnen begrijpen en indelen in soorten en categorieën.

Terug naar Thomas van Aquino. Hoe kon hij het christendom in lijn brengen met Aristoteles? Vrij simpel. Als God zich namelijk nu eens níet (alleen) vanbinnen openbaarde? Maar zich (ook) buíten ons, in de natuurlijke werkelijkheid, manifesteerde? Als Hij zich liet kennen door Zijn schepping heen? Dan waren onze zintuiglijke waarnemingen op slag een belangrijke kennisbron! En werd de weg geplaveid voor de natuurwetenschappen.

Mogelijk was Thomas van Aquino ook beïnvloed door Franciscus van Assisi die zo'n 3 jaar na zijn geboorte heilig was verklaard. Een heilige die waarschijnlijk los van Aristoteles weer ruimte gaf aan onze zintuigen. Die de stem van God hoorde in de natuur en die het contemplatieve leven omarmde.

In meerdere opzichten kwam er beweging in het Europese denken dat in de zekerheden van het oude katholicisme leek te zijn ingedommeld. Werden beetje bij beetje de poten onder haar zetel weggezaagd? Zeker is dat het oude katholieke Europa werd wakker geschud door nieuwe ontdekkingen. De wereld bleek veel groter dan we dachten. Nieuwe continenten, nieuwe werelddelen, en daarmee hele nieuwe werelden, met andere culturen, andere beschavingen en exotische charmes kwamen aan het licht en verlichtten de geesten. Marco Polo (1254-1324) liet de Europeanen ruiken aan het geurige, zinnenbetoverende oosten, met Perzië, Indië en China. Terwijl Christoforo Columbo of beter bekend als Columbus (1451-1506) Europa verraste met het bestaan van het verre westen, Amerika.

Het oude, katholieke Europa werd opgeschud, iets dat in de kunst van die tijd goed te merken is. In de literatuur, de muziek, de schilder- en de beeldhouwkunst werd het een drukte van belang. Alles was vol, sierde, zwierde, kringelde en krulde.

De Reformatie

Donkere wolken trokken zich samen boven het rijk waarin de mensen al eeuwen in de molen van Rome meedraaiden. Maar dan was daar die steen des aanstoots; die duivelse aflaat! Rook die niet naar handel in Gods Tempel?! En was dat geen gruwel voor Jezus aangezicht? Ontstak Gods Zoon niet in toorn? En dreef hij al die handelaren en geldwisselaars niet pardoes de tempel uit? Was zulk een aflaat überhaupt wel Bijbels? En was de Bijbel niet Gods Woord? Erger nog waren al die heiligen dat wel? En al hun verering of zelfs aanbidding niet nog minder? Wekte dat alles niet de schijn van afgoderij? Al die heiligenverhalen dan, al die symboliek, al die wonderen, al die ritten en rituelen, al die 'theatervoorstellingen', waren die geen eigen leven gaan leiden? En waren we met al die pracht en al die praal, met al die rijkdom en al die luxe niet ver afgedwaald van de eenvoud van het evangelie? Van het apostolische leven? Van de schrift? Of wat te zeggen van al die beelden, al die afbeeldingen, al die ornamenten en al die wierook, trokken die geen mistgordijn op waarin Gods Woord de Bijbel, de Heilige Schrift, uit het zicht raakte?

Het gemor was begonnen. In 1517 leidde dat tot de actie van een Duitse monnik, Maarten Luther, die 95 stellingen aan een kerkdeur nagelde. Hiermee maakte hij zijn bezwaar tegen van allerlei mistoestanden in de katholieke kerk in niet mis te verstane bewoordingen kenbaar, waaronder die van de handel in aflaten. Twee jaar later werd hij geëxcommuniceerd, zonder pardon uit de katholieke kerk gezet. Maar Luther gaf de strijd niet op, ging verder met zijn verzet. Het protestantisme was geboren, de Reformatie begonnen. Een schisma een feit.

Luther

Luther spijkert stellingen op een kerkdeur

Radicalisering vond plaats. Vooral met de opkomst van het calvinisme. Johannes Calvijn (1509-1564) was van Franse origine, maar liet vooral in het Zwitserse Genève een straffe wind waaien. Hij was jurist, theoloog en predikant, maar bovenal de grondlegger van een buitengewoon strenge christelijke leer. Hij was de geestesvader van de predestinatieleer- volgens welke God je al voor je geboorte had voorbestemd voor de hemel of de hel-, van calvinistische rechtspraak en kerkelijke tribunalen en bovenal van een calvinistische staat. Men diende recht in de calvinistische leer te zijn- rekkelijkheid werd niet geduld-, en zich strikt aan de calvinistische wetten te houden. Dit alles moest met harde hand worden gehandhaafd. Rechtlijnigheid, boetedoening en tucht waren het devies.

Calvijn

Calvijn was een enthousiast voorstander van de doodstraf. Lijfstraffen hoorden daar als vanzelfsprekend bij. Zo belandde de Spaanse theoloog Michel Servet vanwege zijn kritiek op Calvijn mede door diens toedoen op de brandstapel.

Het schrift en de geschriften

'Sola scriptura'


Met het protestantisme en het calvinisme voorop vond een kaalslag plaats in onze christelijke beleving. Niet langer sprak God door Zijn schepping heen. Niet langer sprak hij daarmee tot onze oren en ogen, tot onze tong en neus. Tot ons hart. Niet langer manifesteerde Hij zich in de natuur, noch in Zijn wonderwerken. Niet langer openbaarde Hij zich in onze binnenwereld. En niet langer verscheen Hij op mystieke wijze in onze dromen en visioenen. Het verhaal van God dat in het katholicisme uitstroomde in een 'sprookjeswereld' vol beelden, geuren en geluiden, ritten, rituelen en 'theater', werd het zwijgen opgelegd. Aan de wortels van de boom der heiligen werd de bijl gezet. Hagiografieën en andere heiligenverhalen werden weggesnoeid, waren plotseling uit den boze. De weelderig tierende symboliek werd geknot. Het mythologische web der verbanden en associaties als spinrag weggehaald. De warme, intieme band met Maria verboden. Terwijl in de beeldenstorm het beeld, de beeldtaal en de verbeelding aan diggelen gingen. De meer mythologische, méérdimensionale beleving van het geloof werd drooggelegd, ingedijkt, ingepolderd, afgevlakt. De lange, rechte weg van het protestantse geloof aangelegd. Een geloof dat louter en alleen nog op de schrift gebaseerd mocht zijn. 'Sola scriptura'(de Schrift alleen).

De schrift die geen ruimte mocht geven aan vrije associaties en verbanden. Waarin de woorden als in een wet bij elkaar de betekenissen afdwongen, inperkten, inpaalden en bepaalden. Die verre van poëtisch, maar wettisch, rechtlijnig en eenduidig diende te worden geïnterpreteerd en opgevat. In protestantse kringen werd de exegese met al zijn haarkloverijen de favoriete tak van sport.

Sixtijnse kapel Rome

Kaal interieur gereformeerde kerk

Naar lineair schrift

Staat de Reformatie op zichzelf? Is deze alleen ingegeven door de wantoestanden van die tijd? Of lopen de lijnen langer? En kunnen we deze in een groter verband plaatsen (Even los van puur theologische zaken)?

We maken even een sprong in de tijd, naar de onze om precies te zijn. We verlaten Europa en reizen naar Australië. We zijn aangekomen bij de Aboriginals. Jagers-verzamelaars die met hun tekeningen talloze rotswanden laten spreken van hun mythologie; de Droomtijd (waarvan het heilige boek het Australische landschap zelf is en waarin we kunnen lezen over de belangrijke gebeurtenissen). De versierde wanden van dit Tropische Australië worden voornamelijk bevolkt door dieren. Net als in het Vézère-dal. En even als in het Vézère-dal vinden we er rijen strepen en stippen, op de wanden of in botten en beenderen.

Oudste rotsschildering Aboriginals

Maar wat verschilt is dat de Zuid Franse grotkunstcultuur is uitgestorven. De Cro-magnonmensen van toen zijn dood en begraven. Hun stromen kunstwerken zijn stilgevallen, en hun wandtekeningen stille getuigen uit een ver verleden. We kunnen ze niets meer vragen. Wat die strepen en stippen mogen betekenen, bleef lang een mysterie. De rotswandcultuur van de Aboriginals daarentegen is springlevend. Hun collectie kunstwerken groeit met de dag. Belangrijker nog is dat we vandaag de dag ook de hele context nog kunnen observeren. Bij de Aboriginals dienen de versierde rotswanden als het decor in een theater. De strepen en stippen helpen daarbij de teksten op te zeggen. Ze zijn een geheugensteuntje voor de voorganger. Ze geven ritme en maat aan.

Maar dat is nu, in Australië, en niet in het Frankrijk van de IJstijd. Mogen we dus zomaar concluderen dat de strepen en stippen daar dezelfde functie hadden als bij de inheemse bevolking van het huidige Australië ? Daar zit een risico in, vooral omdat de mensheid evolueert. De Aboriginals van nu zijn nu eenmaal niet de Aboriginals van 17.000 jaar geleden, laat staan de Cro-magnonmensen uit die tijd. Maar nu komt het: De oudste rotswandtekeningen in Australië zijn wél zo'n 17.000 jaar oud. En wat meer is: Er is sprake van een duidelijk continuüm. Veel is duidelijk overgeleverd zonder daarbij ingrijpende veranderingen te hebben ondergaan. En dat al duizenden jaren lang, tot op de dag van vandaag. Met een slag om de arm kunnen we dus stellen dat óók bij de Cro-magnonmensen de tekeningen de tekst begeleidden en/ of de tekst de tekeningen. Gezien de associatieve en daarmee scheppende kracht van de rotswandversieringen lijkt dat laatste waarschijnlijker.

Waar het hier omgaat is dat het lineaire geluidsmateriaal, de rijen stippen en strepen, en het meerdimensionale beeldmateriaal apart zijn weergegeven. Bij dergelijke jagers-verzamelaarsvolkeren zijn deze duidelijk niet in elkaar geïntegreerd. Als we het beeld alle ruimte willen geven, dan rijst het het driedimensionale in. Dan maken we er een panorama van. Stellen wij ons nu op in het middelpunt, dan kunnen we tekeningen met elkaar verbinden als sterren aan de hemel. Dan kunnen we associaties maken, verbanden leggen, verhalen vinden, scheppen en creëren. Want waarom zou je eigenlijk een albatros willen opsluiten in een kooitje? Of de ruimte en vrijheid van het beeld inperken? Vangen in een rechte lijn? Voor het beeld hebben we in principe de keus. Maar hoe anders ligt dat niet voor een woord, een zin, een gesproken tekst! De klanken volgen elkaar op, de een na de ander. Ze volgen elkaar op in de tijd. Het zijn lineaire sequenties. Per definitie rechte lijnen. Hier hebben we geen keus. Eigenlijk alle reden dus om beeld en geluid los van elkaar weer te geven.

Maar tijden veranderen. Het overgrote deel van zijn geschiedenis heeft Homo sapiens geleefd als een jager-verzamelaar, tot zo'n dikke tienduizend jaar geleden de landbouw ontstond. Met de landbouw werd het landschap steeds meer ingericht. Wegen werden aangelegd, kanalen gegraven. Ons denken werd zoetjes aan wat rechtlijniger. Doelgerichter. Economischer. Iets dat we kunnen terugvinden in de voorlopers van ons schrift. De (conventionele) tekeningen en open symbolen (die in een wisselwerking tussen individuen en de groep ontstonden) gingen er steeds gestileerder uitzien en verschenen steeds vaker in één vlak of zelfs in één lijn. Langzaamaan maakten mythogrammen plaats voor pictogrammen, tekens die nog altijd tekeningen waren van een ding of levend wezen, maar die behoorlijk aan ruimtelijkheid hadden ingeboet.

'Sixtijnse kapel' Lascaux

Dieren in reliëf Lascaux

Hiërogliefen Oude Egypte

Evolutie van het Chinese schrift

De landbouw floreerde vooral op de vruchtbare gronden langs grote rivieren zoals de Eufraat en de Tigris in Mesopotamië, de Nijl in Egypte of de Gele Rivier in China. In deze gebieden groeiden niet alleen de gewassen, maar ook de bevolkingen. Met het water wasten ook de nederzettingen aan. Dorpen ontstonden, steden, een hele infrastructuur. Van leven in klein-stamverband was absoluut geen sprake meer.

Al die mensen bij elkaar riepen om orde, om voorzieningen, om technieken, om een infrastructuur, een organisatie, een administratie, een rechtssysteem, een bestuur. Belasting werd geheven, terwijl de teksten vaak technischer werden, zakelijker, administratiever en/of 'juridischer' van aard. 'Militairder' zelfs. Maatschappelijker. Abstracter.

Het gevolg laat zich raden: Met de toename van technische en maatschappelijke begrippen, 'tekenden' de tekens steeds minder waar zij voor stonden. In plaats daarvan gaven zij hoe langer hoe meer een bepaalde klank of letter weer. Deze ontwikkeling valt mooi waar te nemen bij de Egyptische hiërogliefen. Zo had je, bijvoorbeeld, het teken voor 'mond'. Wie dit teken bekijkt kan er met het grootste gemak inderdaad een mond in herkennen. Het is een gestileerde, maar figuratieve tekening. Het Oud Egyptische woord voor mond bestond uit één klank, de 'r'. Al snel verwees het teken niet langer meer naar genoemd lichaamsdeel, maar naar de hier net genoemde letter en klank.

De letter 'r' in het Oude Egypte

Van mythogrammen komen we via pictogrammen uit bij een schrift waarin beeld en geluid steeds verder versmelten. Tenslotte legt het figuratieve karakter van de tekens het af, en wijkt dit voor hun nieuwe, auditieve karakter. Afbeeldingen veranderen in klankweergaven. En deze klankweergaven hoe langer hoe meer in abstracte letters. Het fonologisch bepaalde schrift is geboren.

Het schrift in de gebruikelijke zin van het woord, is zo'n 5000 à 6000 jaar geleden ontstaan bij de Indianen. Bij de Azteken en de Maya’s die landbouw bedreven en in grote agglomeraties leefden. In min of meer diezelfde periode verschijnt het schrift, onafhankelijk van deze Indianen, in een heel ander deel van de wereld; in het Midden-Oosten, bij de Soemeriërs die met hun spijkerschrift talloze kleitabletten vol kalkten. Iets later, zo'n 4500 jaar geleden, kwam een Chinees schrift op aan de oevers van de Gele Rivier. In het Midden-Oosten ontstond een schrift dat in een rechte lijn van links naar rechts en dan weer van rechts naar links liep. Zigzaggend als een ploeger die zijn akker bewerkt.

Als we de mythogrammen bij de jagers-verzamelaarsvolkeren als de oorsprong van het schrift tellen, dan is het zonneklaar dat het schrift op zichzelf in de loop van de geschiedenis haar mythologische, meerdimensionale karakter heeft verloren. Daarmee draagt het schrift zeker bij aan een zakelijker, rechtlijniger denken.

Filteren en wegzuiveren

Maar was het vuur in de smidse der mythologieën daardoor ook definitief uitgedoofd? En vlogen de vonken er niet langer meer vrij de ruimte in? Dat niet. De beeldkunst bleef volop bestaan en welig tieren in kerken, tempels en kathedralen, in kapellen en andere heilige plaatsen. Zij bleef verhalen en vertellen, creëren, associëren en verbanden leggen. Ook in niet religieuze context. Bovendien bleek het lineaire schrift wel degelijk als pakezel der mythologieën te kunnen dienen. Als drager van hun teksten. Als een kanaal, een medium.

Echter, het schrift zélf droeg niet of nauwelijks meer bij aan de creatie, de schepping of misschien zelfs aan de ontdekking van een mythologische werkelijkheid (of schijnwerkelijkheid). Maar vorm en inhoud van de teksten konden dat wél. Niet voor niets hebben we de poëzie uitgevonden (of ontdekt).

Natuurlijk helpt de dichtkunst met haar rijm, haar ritme, haar maat en haar metriek bij het memoriseren van de tekst. En vanzelfsprekend giet zij de tekst in een elegante, gracieuze vorm of geeft zij er anderszins een bijzonder cachet aan. Om maar niet te zeggen dat zij de tekst laat zingen. Maar er is meer. Dichtkunst voegt geluid bij en roept beelden op in onze gedachten, in onze geest. Zij maakt de tekst met zijn vorm en zijn inhoud beeldend en welluidend, sprekend en muzikaal. Vorm wordt inhoud, en inhoud vorm. De 'geest' rijst op in beeld en geluid, en beeld en geluid lossen op in 'geest'. Woorden ontmoeten er woorden in ongebruikelijke combinaties en constellaties. Woorden worden er symbolen, moleculen, atomen die elkaar in hun chemie bijzondere betekenissen geven. De alchemie der dichtkunst doet haar werk. Een schoolvoorbeeld:


Il pleure dans mon coeur
Comme il pleut sur la ville

(Paul Verlaine)



Il pleure dans mon coeur (Verlaine)

Wordt huilen regenen, en regenen huilen? Regent het trieste, melancholieke hart? En huilt de druilerige stad? Wordt binnen buiten? En buiten binnen? Of wat te zeggen van:


Il neige
Il neige sur Liège
Et tant tourne la neige
Que je ne sais plus
S'il neige
S'il neige vers Liège
Ou si c'est Liège qui neige vers le ciel

(Jacques Brel)


Il neige sur Liège

Of van:


Vois sur ces canaux
Dormir ces vaisseaux
Dont l'humeur est vagabonde
C'est pour assouvir
Ton moindre désir
Qu'ils viennent du bout du monde.

(Charles Baudelaire)


L'invitation au voyage

Worden de schepen er geen dromen? Dromen die je meenemen, meevoeren naar het betoverende Oosten? En Versmelten druilerige Hollandse Havens er niet met de charmes van Bali in een magisch mengsel?

Uit woorden worden werelden geboren. Van alle mogelijke mengsels, associaties en interpretaties, of liever nog belevingen. Van een gedwongen een op een vertaling in onze gedachten is daar geen sprake. Van één voorgeschreven interpretatie evenmin. Kortom, poëzie voegt aan de tekst vele dimensies toe.

Zoals we hebben gezien, kreeg die poëtische, mythologische beleving binnen de katholieke kerk volop de ruimte. Daarmee kwam deze welhaast als een feniks uit de as. Het monotheïsme stond namelijk (zeker in aanvang) vijandig tegenover het figuratieve beeld. Gods wetten kregen er een belangrijke plaats. Die waren eenduidig en zeker niet voor van allerlei interpretaties en belevingen vatbaar. Precies die drang en die dwang keerden in het calvinisme ongenadig terug.

Natuurlijk deden de katholieke geestelijken ook aan exegese, natuurlijk bestudeerden zij ook de Bijbel, en natuurlijk ontwikkelden zij ook de katholieke geloofsleer. Maar dat stond een veel ruimere beleving van het geloof niet in de weg. Er was veel meer dan de letter van de wet, en dan nog kon je er met enige souplesse mee omgegaan.

Na het rechtlijnig worden van het schrift, werd de geloofsbelevenis van de protestanten dat ook. Het draaide allemaal om Gods Woord, de Bijbel, waarin de woorden bij elkaar de betekenissen afdwongen, iedere rekkelijkheid in de betekenis van de woorden werd weggesnoeid en iedere vrije interpretatie weggezuiverd. Iedere Bijbelse symboliek werd platgeslagen. Iedere meander rechtgetrokken. De tekst filtreerde. De exegese trok er de enig mogelijke interpretatie en leer uit. Het calvinisme was star, strak en streng. Kaal. De kerken waren kaal, de kerkdiensten waren kaal en de kruizen zonder corpus waren kaal. Alles was sober en prentte de gelovigen een zwaar schuldbesef in. Iedere dag was weer een strijd tegen onze zondige neigingen. Straf hing je voortdurend als een zware wolk boven je hoofd. Geen biechtvader en geen biecht die daar ook maar iets aan kon doen, geen Maria, geen engelen en geen heiligen. Sterker nog: Met de predestinatie was alles al voorbeschikt. Dus ook je lot in het hiernamaals; in de hemel of in het hellevuur.

Descartes

Met de Renaissance en de Reformatie dreigde het katholieke Europa steeds verder weg te zakken in het moeras der oude, vergane werelden. Hoewel de Franse filosoof en wiskundige René Descartes (1596-1650) een braaf katholiek was, die zelfs de Heilige Maagd vereerde, haalde hij drie belangrijke pijlers onder alle godsdiensten in enge zin en onder de oude, mythologische wereld in bredere zin glashard onderuit:

Descartes keerde zich tegen:
het geloof/ blinde vertrouwen in innerlijke kennisbronnen (zoals intuïtie en opnebaring)
geloof/ vertrouwen in kennis die niet voortspruit uit de rede/ het verstand
het blinde vertrouwen in/ zomaar voortbouwen op overgeleverde kennis (die vaak tijd-, plaats- en cultuurgebonden is)


Dat deed hij, of leek hij te doen, in zijn 'Discours de la méthode'.

Maar allereerst, wie was hij? En waarom deed hij dat? Descartes was afkomstig uit de provincie Touraine ofwel de 'Tuin van Frankrijk' die met zijn typische Franse landschap vol kastelen en wijngaarden een en al romantiek ademt. Hij kwam uit een vooraanstaande, katholieke familie.

Op 11 jarige leeftijd werd hij naar het Jezuïetencollege gestuurd, waar hij zich een briljant leerling betoonde. Briljant, maar ronduit eigenzinnig. Standaard lesprogramma's waren niet aan hem besteed. Hij wilde zijn eigen plan trekken en vooral lang op bed kunnen blijven liggen. Een gewoonte die hij de rest van zijn leven volhield.

Na zijn studie rechten vertrok hij naar de Zeven Verenigde Nederlanden waar hij een groot deel van zijn leven verbleef. Waarschijnlijk voelde hij zich aangetrokken tot het vrije wetenschappelijke klimaat. In het pittoreske kasteel Endegeest (Oegstgeest) heeft hij zich lange tijd aan zijn geliefde wiskunde kunnen wijden. Het eerste deel van de dag lag hij doorgaans in een Berlijnse kachel, met onderin de kachel en bovenin een soort bed waarin je heerlijk kon doezelen, filosoferen en op wiskundige vraagstukken broeden. Zijn aandeel aan deze wetenschap is groot. Het tweede deel van de dag kwamen zijn overige werkzaamheden aan bod. De vurige René raakte nog weleens in een ruzie of vechtpartij betrokken waarin hij zijn degen als geen ander wist te hanteren; hij was een meester in de schermkunst. Descartes moet regelmatig zijn handschoen voor de voeten van zijn tegenstander hebben geworpen (een parmantige uitnodiging voor gevecht, waar deze moedig op in kon gaan door hem op te rapen). Descartes moet een driftig heerschap zijn geweest. Na al die drukte moest hij zeker weer aan zijn bed toe zijn geweest. Om zich wederom te kunnen wijden aan zijn wiskunde.

René Descartes

Dualisme tussen materie & geest

Wat hem gefascineerd moet hebben in de mathematica was de toepasbaarheid hiervan. De theorie kon in de praktijk gestaafd worden; in de bouwkunst, in de architectuur, in de scheepvaart, in de waterwerken, en noem het maar op. (Zijn keuze om naar Nederland te gaan lijkt in dit licht niet verrassend.) De immateriële mathematica bleek in de materiële werkelijkheid te kloppen. Je kon er dingen van te voren mee berekenen. Sterker nog, de wiskunde leek de wereld te bestieren. De wereld of liever nog het hele universum.

In de ogen van Descartes was er sprake van een duidelijke hiërarchie. Betrouwbare kennis kon dan ook alleen vanuit de mathematica worden opgetrokken, en dus vanuit de rede. De rede lag verankerd in de geest. Derhalve was de geest superieur aan de materie die zielloos c.q. geesteloos was. Met Descartes keerde een oud bekend dualisme weer; de keiharde tegenstelling tussen de geest en het stof. De Franse filosoof rekende genadeloos af met Aristoteles en zijn vele aanhangers uit later tijden.

Vier soorten van onbetrouwbare kennis

Maar in welk opzicht bedreigde hij nu de oude orde? In zijn 'Discours de la Méthode' laat Descartes zien dat we om te beginnen vier soorten kennis (of schijnkennis) hebben: 1) theologische kennis die gaat over geopenbaarde waarheden die ons verstandsvermogen ver te boven gaan 2) bijgeloof en/ of occulte kennis waarmee astrologen ons een rad voor ogen draaien, magiërs ons in de maling nemen, alchemisten ons op een dwaalspoor zetten . . . etc. 3) filosofische kennis oftewel kennis die we te danken hebben aan filosofen die het werkelijk nergens over eens zijn en 4) wetenschappelijke kennis die gebaseerd is op filosofische inzichten, en die dus is gebouwd op drijfzand.

Onbetrouwbare kennis:
Theologische kennis Kennis over geopenbaarde waarheden die ver boven ons verstandsvermogen liggen
Bijgeloof/ occulte kennis Astrologie
Magie
Filosofische kennis Kennis van filosofen die het nergens over eens zijn
Wetenschappelijke kennis Kennis gebouwd op het 'drijfzand' van de filosofie


Van tafel ermee: "Tabula rasa"!



Conclusie, al deze kennis stuurt ons met een kluitje in het riet. En al deze kennis moet dus van tafel.


TABULA RASA


We moeten niets meer voor gesneden koek aannemen. We moeten met een schone lei beginnen. Betekent dit dat we nu vooral moeten afgaan op onze zintuiglijke waarnemingen? Pas op! Deze zijn, bezien vanuit ons cartesiaanse dualisme, ronduit bedrieglijk.

Mathematica

Maar als dat zo is, waar kunnen we dan nog wél betrouwbare kennis vandaan halen?! Uit de wiskunde. En vanuit de wiskunde, wiskundig voortbouwend op haar wetten en zekerheden. (Merk op dat de wiskunde deel uitmaakte van de filosofie, en dat voor Descartes wiskundige of wiskundig onderbouwde filosofie niet verward diende te worden met de overige filosofie.)

Alleen hoe weten we dat zo zeker? We moesten toch aan alles twijfelen? En eerst en vooral sceptisch zijn? Een 'cartesiaanse duivel' voor mogelijk houden? Zo-eentje die ons compleet in de maling neemt? Zo zelfs dat we niet meer weten wat werkelijkheid is en wat slechts een droom? Want dromen we misschien niet wat we denken te zien?! Of wat we denken te weten?

Welke zekerheid rest ons eigenlijk nog? De zekerheid dat we denken en dus zijn.


COGITO, ERGO SUM


'Ik denk, dus ik ben'


Denken dat we doen met onze rede of ons verstand. De rede waarmee we de wiskunde kunnen vinden. Ontdekken.

Geen wonder dat Descartes ware, wiskundige kennis wilde vinden in zichzelf. Het rationalisme verscheen op het toneel. Hoewel voor Descartes zélf, ondanks al zijn scepsis, de waarheid van de door God geopenbaarde kennis (nog) altijd onaantastbaar was, gaf hij met zijn tabula rasa wel de sleutels in handen om zelfs daar aan te gaan twijfelen. Dankzij het gedachtengoed van Descartes kwamen voor velen de zekerheden van de oude mythologische wereld ten val. Die van de oude mythologische wereld, en (daarmee) ook die van de oude katholieke wereld.

De Verlichting

Na al die donkere tijden vol mystiek, magie en mythologie, alchemie en astrologie, heksenvervolgingen en occultisme, aflaten en analfabetisme, blind geloof, bijgeloof en andere achterlijkheid kwam er eindelijk licht in de duisternis. Er kwam een einde aan de donkere middeleeuwen. Een einde aan van allerlei verhalen en vieringen. Een einde aan van alles dat je maar was wijsgemaakt . . .

Althans, zo zullen vele kritische geesten in de achttiende eeuw dat hebben ervaren. Na de Renaissance, de Reformatie en de opkomst van het rationalisme brak er een nieuw tijdperk aan. De weg was gebaand:

Zo werd reeds in de Renaissance onze horizon verbreed, letterlijk zelfs met de ontdekking van Amerika, en met kennis en inzichten uit de Grieks/ Romeinse Oudheid in meer figuurlijke zin, en zorgde de protestantse kerk voor onderwijs voor het gewone volk omdat zoveel mogelijk zielen de Bijbel moesten kunnen bestuderen, een streven dat niet al te katholiek was. Tegelijkertijd gaf het protestantisme een boost aan de taalwetenschap. De Bijbel moest immers in vele moderne talen vertaald worden, en Bijbelteksten (taal- en letterkundig) geanalyseerd. Het rationalisme tenslotte gaf alle ruimte aan de rede. TABULA RASA, het tijdperk van de Verlichting was aangebroken. Nu ging het om de vooruitgang!

Genootschappen, salons, academies en universiteiten

De Verlichting kwam als de lente. Europa bruiste van nieuwe energie en levenskracht. Een nieuwe beweging bloeide op. Vele verlichte geesten sloegen de handen in een om de wereld vooruit te duwen, en staken de koppen bijeen om van hun streven werkelijkheid te maken. Genootschappen, academies en sociëteiten, salons en universiteiten schoten als paddenstoelen uit de grond.

Zo had je onder de academies, bijvoorbeeld, de prestigieuze Académie Française (1635) voor de taalwetenschappen en de geroemde Académie des Sciences (1666) voor de natuurwetenschappen. Onder de talloze salons had je die van Mademoiselle de Lespinasse, waar de medewerkers van de 'Encyclopédie' elkaar plachten te ontmoeten. Een van de kopstukken was de vermaarde duc d'Alembert. Met het samenstellen van de Encyclopedie werd een nieuwe mijlpaal geslagen in de geschiedenis. Kennis op van allerlei mogelijke terreinen werd zoveel mogelijk en op wetenschappelijke wijze vastgelegd. Een onderneming die het wetenschapsbedrijf voor zeker in de versnelling zette.

Literaire cafés kwamen er ook. Ze werden het trefpunt van letterkundige en leesgenootschappen die gezamenlijk boeken aankochten. Onder het genot van koffie en Schone Letteren werd er gewerkt aan de verheffing van de gasten en de genodigden. De literaire cafés hadden veelal een sociale inslag en streefden de culturele vorming van een breder publiek na.

Die sociale drive is ook duidelijk terug te vinden bij de maatschappijen tot nut van het algemeen die zich tot taak stelden de economie sterker te maken en de armoede te bestrijden. In het Ierse Dublin werd in 1731 een waar bastion tot het nut van het algemeen opgericht. Het was de 'Society for the Improvement of Husbandry, Agriculture, and other useful arts'. Maar ook Frankrijk had haar 'Sociétés Royales d'Agriculture'. In heel Europa kwamen universiteiten op die als zonnen de 'duisternis der onverlichte tijden' verjoegen.

Godsdienst

Het zou een misvatting zijn om in de Verlichting één samenhangende manier van denken te zien. Bovendien bestreek de beweging vele terreinen, waaronder de ruimtelijke ordening, het transport, de landbouw, de nijverheid en de industrie, de techniek, de natuurwetenschappen, de taalwetenschappen, de filosofie, de economie, de rechtspraak, het bestuur, het onderwijs, de maatschappij, de kunst en de godsdienst waar een duidelijke accentverschuiving viel waar te nemen.

Draaide vóór de Verlichting alles vooral om de Hemel en het leven na de dood, ten tijde van de Verlichting kwam het bestaan hier op aarde steeds meer in de belangstelling te staan. Naast het humanisme heeft ook zeker het calvinisme hieraan bijgedragen. Paradoxaal genoeg heeft een versobering op het gebied van de armenzorg hier een rol gespeeld. Ontfermde de katholieke kerk zich ruimhartig over álle armen, de calvinisten daarentegen werden daar een stuk zuiniger in. Waar voor vele katholieken de armoede welhaast een ideaal was- had Jezus geen steen als hoofdkussen, en was Sint Franciscus niet met Vrouwe Armoede getrouwd?-, was het lijden van gebrek in de ogen van de calvinisten eerder een teken van afkeuring van God. Had je wel geleefd naar Zijn Woord? Had je wel hard gewerkt? En sober geleefd? Leidde je niet toevallig een zondig bestaan? Was je geen goddeloze losbol? En had je je verantwoordelijkheid eigenlijk wel genomen?

De katholieke, collectieve verantwoordelijkheid werd geschrapt. Calvinistische, individuele verantwoordelijkheid kwam er voor in de plaats (een goede voedingsbodem voor onze latere verzekeringsmaatschappijen). Het wegvallen van de biecht, het verdwijnen van de heiligen en de ongenadige predestinatieleer maakten het wel en wee van de ellendigen er niet bepaald beter op. Je stond er alleen voor, en je moest het vooral zelf zien te rooien. Je moest laten zien dat God je had voorbestemd voor de Hemel. Dat God je gunstig gezind was, en je aldus had gezegend met materiële voorspoed. Daar hoorde natuurlijk in principe geen armoede bij.

Hoe dan ook moest je met een braaf christelijk leven laten zien dat je in aanmerking kon komen voor een tegemoetkoming vanuit de kerk. De armenzorg beperkte zich hoofdzakelijk tot het warme nest van je calvinistische kerk, of tot hen die nog bekeerd moesten worden. Wie daarbuiten leefde laadde al snel de verdenking op zich dat het allemaal aan zijn of haar eigen lasterlijke levenswandel was te wijten.


CALVINISME EN KAPITALISME GINGEN HAND IN HAND


Wilde je laten zien dat God je welgezind was, dan was het zaak om je zaakjes goed op orde te hebben. Wat maakte dat calvinisten overal geld uit probeerden te halen. Om dat te doen, moest je vooral praktisch, economisch en zakelijk zijn ingesteld. De landbouw moest het maximale opbrengen. De industrie en nijverheid dienden efficiënt te zijn. De productiekosten moesten worden gedrukt, terwijl de productie zelf moest worden vergroot. Het vervoer moest zonder omwegen zijn. De transacties moesten gesmeerd verlopen. Het landschap moest kaal geschraapt en als een bord uitgelikt worden, terwijl het vermogen opeen moest worden gestapeld. Alles diende geordend, recht en toe berust te zijn voor zijn taak of voor zijn nut. Rechtlijnig nuts-denken won terrein. Het mag geen wonder heten dat de welvaart doorgaans groter was in de calvinistische gebieden (met name de Noordelijke Nederlanden en Zwitserland) dan in onze katholieke landen en landstreken.

De landbouw

Ten tijde van de Verlichting heerste er een optimistische stemming. Een we-kunnen-alles-aan hing in de lucht, een we-kunnen-alles-overwinnen. In de ogen van steeds meer verlichte geesten zelfs de natuur. Woeste gronden werden ontgonnen, van moerassen akkers en weiden gemaakt. De waterhuishouding kregen we steeds meer onder controle. Waterwerken werden aangelegd om het land droger of juist natter te maken.

Sinds mensenheugenis hadden we meegedraaid met de natuur, maar nu was de tijd gekomen om in te grijpen. Want waarom zouden we ons tevreden stellen met een armetierige landbouw als we die ook lucratiever konden maken? Waarom zouden we de cyclus winterkoren-zomerkoren- braak maar slaafs blijven volgen als we de grond ook permanent konden bebouwen? Waarom zouden we blijven rondtobben met arme grond terwijl we die door bemesting ook vruchtbaarder konden maken? Of waarom zouden we het vee wat laten plukken, grazen of pikken op laag of dun begroeide gronden terwijl we het ook konden vetmesten met de vruchten van weelderig tierende voedergewassen? Of waarom zouden we blijven voortmodderen met ouderwetse, aftandse ploegen terwijl we dankzij de voortschrijdende techniek ook moderner materieel ter beschikking hadden? Een ding was duidelijk; het was hoogtijd om de landbouw te moderniseren, des temeer de bevolking in Europa gigantisch groeide. Met vele monden die gevoed moesten worden als gevolg.

Verstedelijking, industrie en nijverheid

Met nijverheid en industrie was op zichzelf ten tijde van de Verlichting niets nieuws onder de zon. Al duizenden jaren probeerde de mens met steeds inventievere methoden en technieken uit dierlijk of plantaardig materiaal draden te spinnen, en uit draden stoffen te weven. En ook de productie van staal kende zelfs toen al een lange geschiedenis. Zo werd reeds in de 14e eeuw in het Belgische Luik (Liège) mijnbouw gepleegd om met de gedolven kolen ijzererts te kunnen smelten. Overigens was de mijnbouw op zichzelf nog veel ouder: zo dateert de vuursteengroeve in het Zuid Limburgse Rijckholt zelfs uit het derde millennium vóór Christus!

Toch heeft de Verlichting de industrialisatie een enorme duw in de rug gegeven. Zo bracht zij na 'eindeloze' tijden waarin we het moesten doen met simpele ossen-, paarden-, mens-, wind- en waterkracht, het 'wonder' van de stoomkracht die fabrieksmachines op volle toeren liet draaien, treinen stomend liet voort denderen en tonnen-wegende schepen stampend over de wateren voortstuwde.

Met de opkomst van de grote industrie en de gemotoriseerde transportmiddelen nam de verstedelijking hand over hand toe. Steeds meer mensen kwamen opééngepakt in grauwe fabriekssteden te wonen, en steeds verder raakten natuur en platteland bij hen uit het zicht. Ze waren losgezongen van een werkelijkheid waarin de mens duizenden, zo niet honderd duizenden of zelfs miljoenen jaren was geëvolueerd. De rekening voor de vooruitgang kwam onverbiddelijk.

Wetenschap en techniek

Zoals we hebben gezien, leefde in wetenschappelijke kringen volop het idee van de vooruitgang. Met al onze nieuwe kennis, inzichten en technieken konden we ons bevrijden uit de ketenen van achterlijkheid, onwetendheid en onderdrukking. De tijd van de ontwikkelde, moderne mens was aangebroken! Licht in de duisternis! Er leek te worden afgerekend met subjectieve wetenschap, wetenschap vanuit het hart, vanuit onze intuïtie, vanuit ons gevoel.

De voorheen zo toonaangevende theologie verloor aan terrein. God werd steeds minder het uitgangspunt, geloof steeds minder het startpunt. De wetenschap diende voortaan objectief te zijn. Gedragen door de rede en voortgedreven door ons nuchtere verstand.

De Newtoniaanse natuurkunde toonde wel aan dat je je als wetenschapper volledig buiten je onderzoeksveld kon plaatsen. Je maakte er geen deel vanuit en je kon het in alle objectiviteit observeren. Meten was weten en alles behoorde zoveel mogelijk te worden gevangen in de wetten van de wiskunde die wis en waarachtig voor iedereen dezelfde waren. De zorgvuldig wiskundig geformuleerde wetten van de natuurkunde waren verifieerbaar, en zonder mankeren voor eeuwig en altijd dezelfde. De observaties en experimenten waren herhaalbaar en hun resultaten exact voorspelbaar. De gravitatiekracht, versnellingen, wentelingen, cirkelbewegingen en vertragingen; ze voldeden allen aan onwrikbare wetten. Uit dit alles was een ding wel duidelijk: In het universum liep alles als een klok. Was God niet het startpunt van de wetenschap, voor velen was Hij nog altijd wel de conclusie: God hield van orde en regelmaat. Alle natuurkundige verschijnselen verliepen naar Zijn strak bepaalde wetten. God was de Grote Horlogemaker van het universum.

Newtoniaanse natuurkunde

De telescoop, die in 1608 door Jansen en/of Liperhey werd uitgevonden, maar die relatief kort daarna door Kepler, Newton en Galilei aanzienlijk werd verbeterd, confronteerde ons in alle hevigheid met het grenzeloos grote. Tegelijkertijd, of het scheelt niet veel althans, vond de Nederlandse lakenhandelaar van Leeuwenhoek (1632-1723) het microscoop uit (zij het dat hij daarbij dankbaar gebruik maakte van de uitvinding van Lipperhey en/of Jansen). Nu werd ons wereldbeeld niet alleen opgeschrikt door het grenzeloos grote, maar ook nog eens door het grenzeloos kleine.

Telescoop van Liperhey

We werden, zoals de bekende Franse filosoof, wis- en natuurkundige, Blaise Pascal (1623-1662) dat verwoordde, een 'roseau pensant', een 'denkend rietplantje', dat je zo ziet buigen in de wind, vallen door een sikkel of zeis, of knakken onder een slagregen. Van ons bleef niets over dan een nietig wezentje dat gevangen was tussen twee oneindige ruimtes; die van het grote en die van het kleine. En vanuit die middenpositie hadden wij te kampen met een stevige beperking; we konden noch het oneindig grote, noch het oneindig kleine bevatten. Toch was de mens in de ogen van Pascal geen hulpeloos wezentje; want we waren niet zomaar een 'roseau', maar een 'roseau PENSANT'; een denkend wezen, bij wie in dat denken zijn grote kracht school.

Pensées de Blaise Pascal

De mens is een denkend rietplantje

Met het microscoop werd niet alleen het immens kleine ontdekt, maar ook een hele nieuwe wereld blootgelegd. De wereld van de micro-organismen, kleine, vaak krioelende wezentjes, onzichtbaar voor het blote oog. En onder die krioelende 'wezentjes' bracht Huygens het bestaan van mannelijke zaadcellen, spermatozoïden, aan het licht. Zijn (voor die tijd) ietwat beschamende ontdekking en bevinding- leven ontstond niet spontaan, maar op geslachtelijke wijze; uit zaadcellen- bleef aanvankelijk preuts afgeschermd voor de buitenwereld. Huygens correspondeerde met enkele vertrouwelingen, en deelde met hen zijn observaties en gedachten. Moest men bekomen van de schrik? Zat men er een beetje mee in zijn maag? Hoe dan ook duurde het even voordat Huygens werk werd erkend door de Engelse Royal Society.

De ontdekking van micro-organismen

Met al die nieuwe kennis, nieuwe inzichten, nieuwe instrumenten en nieuwe technieken en technische hulpmiddelen, waaronder niet in de laatste plaats de stoommachines, veranderde de wereld in een rap tempo.

De rede

Je zou er bijna melancholisch van worden: Want à la


Où sont les neiges d'antan?

'waar is toch de sneeuw van weleer?'

(van de Frans middeleeuwse dichter François Villon)


kun je je afvragen waar toch die goede oude tijd is gebleven; waarin de ziel nog het torenraam was van waaruit je uitkeek op een hogere werkelijkheid. De tijd waarin de ziel nog een microkosmos was waarin de macrokosmos zich spiegelde, en dat in haar ideale of zelfs goddelijke vorm. Plato, Pythagoras, Augustinus en Descartes, waar zijn zij gebleven?!

Natuurlijk kwam er met Aristoteles in vroege tijden reeds 'rot' aan de wortel van dit gedachtengoed. Zoals we hebben gezien, werd de ziel gekoppeld aan het leven en het leven aan het lichaam. In die zin moest ook ons denkvermogen deel uitmaken van een materiële wereld en daarmee zijn ontvankelijkheid voor hogere (immateriële) werkelijkheden verliezen, al wilde Aristoteles zelf zo ver nog niet gaan.

Wel had hij al richting aangegeven, en voorgesorteerd op die Entzauberung der Welt, de grote ontgoocheling die niets mythologisch, niets metafysisch, niets magisch, mystieks of bovennatuurlijks meer toeliet.

Met Abelardus kwamen de constructen van de geest, of liever nog van ons verstand, centraal te staan. Logische constructen die ons op middellijke wijze hielpen de werkelijkheid te begrijpen en waarheden af te leiden.

Wilde Abelardus nog met het verstand en middels mentale constructen het bestaan van God en dat van Zijn metafysische werkelijkheid bewijzen, zo werd bij de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) ons verstand fysiologisch benaderd en gereduceerd tot een wat aardser lichaamsfunctie waarvan de machinerie bestond uit ons brein.

In ruimere zin werd onze belevingswereld volledig bepaald door onze zintuiglijke waarneming (indrukken) en de daaraan gekoppelde innerlijke waarneming (voorstellingen). Niet alleen bij ons mensen, maar ook bij dieren. Met dat verschil dat deze indrukken en voorstellingen soort gebonden zijn. We kunnen ons dat makkelijk voorstellen: Zo zal een regenworm in een heel andere wereld leven dan een wolf, een uil of een bij. Geen wonder dat Hume wordt gerekend onder de empiristen (de zintuiglijke waarneming speelt een sleutelrol) en onder de sceptici. Want wat kunnen we met zekerheid weten, als al ons weten per definitie subjectief is?


Van de ziel die opent op hogere werkelijkheden, zijn we via ons natuurlijk redeneervermogen dat is geschapen naar dat van God (Logos), en waarmee we deze werkelijkheden op indirecte wijze kunnen afleiden en/ of bewijzen, uitgekomen bij een lichaamsfunctie die in ons in staat stelt te denken. De verbinding met het hogere wordt indirecter, verzwakt en verdwijnt uiteindelijk in de opvatting van veel filosofen en (andere) wetenschappers.


Een van de grootste filosofen uit de Verlichting heeft hierin een beslissende stap gezet, Immanuel Kant (1770-1827).

Kritiek der zuivere rede (Immanuel Kant)

Immanuel Kant gaat nog verder. Want in zijn optiek zijn de dingen zelf, in wat zij werkelijk zijn, voor ons een onbekende.

Zintuiglijke waarneming & voorstellingsvermogen

Alleen hoe kan dit? In zijn 'Kritik der reinen Vernunft' (De Kritiek der zuivere Rede) legt deze Duitse filosoof uit dat we door de dingen om ons heen beïnvloed worden. Wanneer we ze nu zintuiglijk waarnemen, dringen zij niet zelf, of niet in wat zij zelf zijn bij ons binnen. Dat komt niet alleen doordat onze zintuigen op zichzelf al een vertekend, selectief en/ of willekeurig beeld geven, maar ook nog eens doordat we van onze zintuiglijke indrukken voorstellingen maken. VOORSTELLINGEN- het woord zegt het al- die niet de werkelijkheid of conform de werkelijkheid zelf zijn!

Kennisverwerving

Kant buigt zich over de (epistemologische) vraag wat we weten of wat we kunnen weten. Daarbij zijn we afhankelijk van een aantal vermogens. Zo onderscheidt Kant in feite:

Schakels der Kennisverwerving
De Uitwendige Zintuiglijke Waarneming
(De prikkels die onze zintuigen opvangen van buiten)
Inwendige Zintuiglijke Waarneming
(De opgevangen prikkels worden in ons omgezet in beelden, geluiden, geuren, smaken en gevoel)
DEZE PLAATSEN WE AUTOMATISCH IN TIJD EN RUIMTE!
Het Voorstellingsvermogen
De inwendige zintuiglijke waarnemingen worden uitgewerkt in voorstellingen/ belevingen
(*)
Het Denkvermogen
Het waarnemen van patronen/ algemeenheden
Het (puur) Logisch Denkvermogen


(*)Merk op dat we ons ook voorstellingen kunnen maken van dingen die niet (direct) gekoppeld zijn aan onze zintuiglijke waarnemingen in het hier en nu. Herinneringen kunnen hierbij natuurlijk een grote rol spelen.

Kant legt uit dat we ons denkvermogen op verschillende manieren kunnen gebruiken en/ of dat we verschillende denkvermogens kunnen onderscheiden. Zo kunnen we ervaring opdoen uit onze zintuiglijke waarnemingen. Je zou hier kunnen denken aan patronen die we ontdekken en algemeenheden die we opmerken. Inductie is hiervan een mooi voorbeeld. Als we honderd keer alleen maar witte zwanen zijn tegengekomen, ligt het voor de hand om te veronderstellen dat alle zwanen wit zijn. Toch is dat niet noodzakelijkerwijs waar (er kunnen nog altijd zwarte zwanen zijn).

Naast ons ervaringsvermogen hebben we nog ons puur logisch denkvermogen waarmee we denken in louter noodzakelijke waarheden en verbanden. Daarnaast kunnen we bepaalde dingen/ zaken (inhoud) logisch overdenken. Dat is wat veel wetenschappers op hun vakgebied plachten te doen. We noemen dit voor het gemak maar even wetenschappelijk denken, dat hoort bij een wetenschappelijk denkvermogen.(*).

De werkelijkheden

Met deze vermogens hebben we volgens Kant (in ieder geval) te maken met twee werkelijkheden:

De twee werkelijkheden:
De werkelijkheid der Dingen (zelf)
De mentale/ psychologische werkelijkheid


Het bestaan van de grote derde werkelijkheid (of schijnwerkelijkheid), de goddelijke en/ of metafysische werkelijkheid (waaronder een Platonische en/ of wiskundige wereld), wordt door Kant in twijfel getrokken. Hierbij speelt zijn kennisleer een sleutelrol.

Kants kennisleer

Kant verdeelt onze kennis in verschillende categorieën in:

*A PRIORI KENNIS
Dit is kennis die er al is/ die we (ergens) zelf al hebben (nog) voordat deze bewust in ons aanwezig is. Deze kennis gaat VOORAF een eventuele bewustwording hiervan. Een belangrijk kenmerk is dat deze kennis NOODZAKELIJK WAAR is. We hoeven deze niet later (achteraf) en van buitenaf te verkrijgen/ verwerven. (Wel kunnen we a priori kennis natuurlijk op school of op de universiteit opdoen, maar dan herkennen we hem.)

*A POSTERIORI KENNIS
I.t.t. a priori kennis gaat het hier om kennis die er niet noodzakelijkerwijs al is/ die we nog niet (ergens) vanzelf al hebben (voorafgaande aan een eventuele bewustwording hiervan). We verkrijgen/ verwerven deze kennis van buitenaf, en dus noodzakelijkerwijs via onze zintuiglijke waarneming. Omdat deze kennis er niet noodzakelijkerwijs van te voren is/ wij deze niet vanzelf al hebben, spreken we hier niet van a priori (voorafgaande) kennis, maar van a posteriori kennis.

*EMPIRISCHE KENNIS
Empirische kennis is kennis die (uiteindelijk) valt terug te voeren op onze zintuiglijke waarneming. Een belangrijke vorm hiervan is, zoals we hebben gezien, ervaringskennis. (Empirische kennis is per definitie a posteriori van aard.)

*KENNIS VAN HET ZUIVERE DENKEN
Deze puur rationele kennis valt niet terug te voeren op de empirie of op onze ervaringswereld.

*ZUIVERE KENNIS
Kennis is zuiver wanneer deze ofwel puur zintuiglijk van aard is ofwel puur rationeel (d.w.z. voortspruitend uit ons denkvermogen).

*INHOUDELIJKE KENNIS
Kennis van de dingen zelf

*LOGISCHE KENNIS
Abstracte kennis (van verbanden) die noodzakelijkerwijs waar is.

*OBJECTIEVE KENNIS
Kennis die niet aan één subject gebonden is, en die (in principe) voor iedereen dezelfde is/ moet zijn.

*SUBJECTIEVE KENNIS
Individuele kennis die aan één individu/ subject gebonden is, en die niet voor iedereen dezelfde is.

De metafysische werkelijkheid

Terug nu naar de vraag of er een metafysische werkelijkheid bestaat. De kennis die we hiervan zouden moeten hebben is per definitie a priori. Deze is er immers al/ of deze hebben we (ergens) al (nog) VOORDAT deze bewust bij ons aanwezig is. Bovendien moet deze kennis objectief en noodzakelijkerwijs waar zijn.

Maar betekent dit ook dat a priori kennis altijd en overal waar is (i.t.t. wat we hierboven leken te veronderstellen)? Dus ook in de werkelijkheid buiten ons? Hier stuiten we op een heikel punt. Kant wijst er namelijk op dat we alles wat we zintuiglijk waarnemen automatisch plaatsen in de tijd en in de ruimte. Hoewel zintuiglijke kennis empirisch en a posteriori is, is de kennis van ruimte en tijd die we gebruiken bij onze zintuiglijk waarneming dat niet. Deze kennis hebben we namelijk AL VOOR zo'n zintuiglijke waarneming ter beschikking. Zij is dus a priori van aard.

Maar is ONS BEGRIP van ruimte en tijd daarom ook altijd en overal waar? Ook buiten ons? Het antwoord luidt, nee.

Laten we beginnen met tijd. Tijd heeft te maken met verplaatsing, verandering en beweging (van het een t.o.v. het ander), maar is in de grond niet wat wij er in onze beleving van hebben gemaakt. Een beleving, een VOORSTELLING die we overigens koppelen aan ons ruimtebesef. Want rangschikken we tijdstippen niet van nature op een lijn, het ene na het andere? Tijd is een voorbeeld van a priori kennis die desondanks niet altijd en overal waar is. Het is kennis die niet buiten ons, maar wel in ons noodzakelijkerwijs waar is. Zij is immers voor iedereen dezelfde, en in die zin objectief.

Als tijd nu a priori kennis is die in onze mentale wereld noodzakelijkerwijs waar is, maar niet daarbuiten, dan kunnen we niet langer volhouden dat alle a priori kennis per definitie altijd en overal waar is. Dus kunnen we, zonder dat we daarbij in natuurkundige details hoeven te treden, de vraag opwerpen of ons begrip van ruimte dan wél buiten onze mentale wereld noodzakelijkerwijs waar zou zijn. Sterker nog, we hebben alle rede om daar sterk aan te gaan twijfelen. En daarmee lijkt het bestaan van een hele metafysische werkelijkheid steeds meer een sprookje te worden.

Zeker, want het bouwwerk van de metafysica lijkt als een kaartenhuis in elkaar te zakken. We hebben hier duidelijk te maken met een domino-effect: met de zekerheid van het 'buiten-menselijke' of liever 'buiten-mentale' bestaan van tijd (volgens Kant beleven ook dieren waarschijnlijk tijd op eenzelfde wijze als wij) valt die van alle a priori kennis en dus ook die van ruimte. Maar als die van ruimte is gevallen, wordt automatisch ook die van de wiskunde aan het wankelen gebracht. Want is de hele geometrie niet zo'n beetje opgetrokken uit ons begrip van ruimte?

Alles blijft een vreemde

Als we de balans opmaken, dan zijn wij als mensen behoorlijk geïsoleerd geraakt:

*De dingen zélf blijven in hun werkelijke zijn voor ons onbekend.
Dus is en blijft de wereld der dingen ergens een vreemde voor ons.

*We zitten opgesloten in onze eigen mentale wereld die geen getrouwe afspiegeling blijkt te zijn van de wereld om ons heen, laat staan van een metafysische werkelijkheid.

*We zijn dus evenmin met een metafysische werkelijkheid verbonden: Want deze bestaat niet of is voor ons mensen simpelweg niet kenbaar.

*God bestaat niet of is een vreemde voor ons. Volgens Kant kunnen we in ieder geval vanuit de wetenschap niets zinnigs zeggen over God.

ALLES IS ONS VREEMD:
De dingen zelf Onze zintuiglijke waarnemingen en onze voorstellingen zijn subjectief en niet conform dé werkelijkheid
De metafysische werkelijkheid Voor zover deze bestaat, is deze voor ons onkenbaar
God Voor zover deze bestaat, is deze voor ons onkenbaar
Macrokosmos De macrokosmos wordt niet op getrouwe wijze afgespiegeld in onze 'microkosmos', mentale wereld


Wat ons dan misschien nog wél verbindt is dat we een deel van onze mentale wereld met elkaar delen (waardoor deze objectief is).

Verder op weg naar de vervreemding

De weg naar de vervreemding lijkt te beginnen bij de opkomst van de landbouw: Wegen werden aangelegd, kanalen, en ook ons denken werd rechtlijniger. Ons schrift lineair. Onze meerdimensionale, mythologische beleving vervlakte. Van een open-symbolen-panorama waarin we volop associeerden en onze verhalen creëerden, kwamen velen van ons zelfs uit bij een strak wettisch denken en 'sola scriptura'. Het werd meer filteren dan verruimen. En ook het web der verbanden dat de wereld in onze beleving omspande, leek als in een herfstwind weg te waaien en heen te gaan.

Wakkerde Aristoteles het vuur der vervreemding aan? En ging met zijn 'Over de Ziel' het licht in onze binnenwereld uit? Ging onze innerlijke bibliotheek dicht? En ons innerlijk weten heen? Spiegelde de macrokosmos zich niet langer in de microkosmos? En bleef er van verlichtte en verbonden zielen niets over? De nadruk kwam nu in ieder geval te liggen op de materie. Op natuurlijke lichamen. Op vormen, structuren. Op lichaamsfuncties. Op de zintuiglijke waarneming en op onze rede. Ons verstand. Ons brein, wel beschouwd.

Die beweging van binnen naar buiten leek door te zetten: Met Abaelardus ging het draaien om de harde, logische bewijskracht. Die geleverd diende te worden met onze rede. Ons verstand. Met een functie die of een vermogen dat als een soort instrument, een soort machine informatie uit de buitenwereld kon verwerken en omzetten in objectieve, mentale constructen. Ons subjectieve, innerlijk weten, ons gevoel en onze intuïtie konden daarbij eigenlijk alleen nog maar lelijk in de weg staan. De aandacht verschoof (in moderne bewoordingen) van binnenwereld naar brein.

Descartes was een meester in het schermen. Letterlijk en figuurlijk: Hij haalde hard uit naar alle theologen, astrologen en filosofen. Om van de magiërs nog maar niet te spreken. TABULA RASA. Weg met alle kennis die niet stoelt op het mathematische denken. Op de rede. Op de ratio. Van tafel ermee!

De 'trein van het brein' denderde voort, dwars door de Verlichting, door naar onze moderne tijd. 'We zijn ons brein'.

Kant nu hulde de mens in een dikke mist van onwetendheid: De dingen konden wij niet kennen, niet in wie of wat zij zelf waren. De on-kenbaarheid der dingen. Wat wij wisten waren louter mentale constructies; voorstellingen van de werkelijkheid, maar niet de werkelijkheid zelf. In die zin was alles om ons heen . . . een vreemde, vreemd.

Ondertussen zag Sint Franciscus rondom ruïnes. Ruïnes van kerken en kapellen. Ruïnes van het christelijke geloof en van de kerk in figuurlijke zin. Ruïnes van barmhartigheid, naastenliefde en verbinding . . . : In de moderne steden van toen had de vervreemding toegeslagen. Op alle domeinen van het leven: Vervreemding van jezelf, vervreemding van je naaste, vervreemding van zieken, leprozen en hulpbehoeftigen, vervreemding van de natuur, van eerlijke arbeid en dienstbaarheid . . . vervreemding van God.

Vervreemde het monotheïsme ons niet van de Godin? Of van het universele Vrouwelijk dat als natuurkracht werd vereerd? Of als kosmische of zelfs . . . goddelijke macht? En probeerde de katholieke kerk de verbinding niet te herstellen? Door van een EVA een AVÉ te maken?

Met de Beeldenstorm ging Maria weer aan gruzelementen. De Reformatie rekende af met een hele beeld- en symbolentaal die diep wortelde in de natuur en in de campagne. In de aarde waar wij in en uit zijn ontstaan. En waardoor wij gevormd en getekend zijn. Vanbinnen en vanbuiten. Ons verhaal verstomde en een wereld ging heen.

Steeds verder afgesneden van natuur & platteland kwam dit proces in de stedelijke gebieden in een stroomversnelling. En steeds minder wekten zij de natuur in ons, afgezonderd als wij waren van onze natuurlijke leefomgeving. Steeds zwakker klonk de stem van onze binnenwereld. Tot zij in diepe slaap was gevallen? Tot zij stilviel?

Stappen op weg naar de vervreemding
De opkomst van de landbouw
Minder mythologisch, meerdimensionaal beleven
Krimpend associatie-web
Vervlakking van het 'open-symbolen-panorama'
Rechtlijniger denken
Aristoteles(*)
Van de immateriële ziel naar de ziel in en uit een natuurlijk lichaam
Van de ziel als spiegel/ spiegeling van de macrokosmos naar een koppeling tussen ziel en lichamelijke functies
Van de ziel als verbinder met de metafysische werkelijkheid/ de natuur/ de kosmos naar een koppeling tussen ziel en zintuiglijke waarneming
Abaelardus
Van kennen/ weten/ waarnemen vanuit je binnenwereld naar logische beschouwing 'van buitenaf'
Van innerlijke kennis/ waarneming naar de rede/ het verstand als instrument voor logische bewijskracht
Descartes
TABULA RASA: weg met alle andere vormen van kennis anders dan die vanuit onze rede/ verstand
Van binnenwereld naar 'brein'
Kant
De on-kenbaarheid der dingen
VOORSTELLINGEN van de werkelijkheid
Wat wij waarnemen zijn voorstellingen van de werkelijkheid, niet de werkelijkheid zélf
(Vergelijk de wereld van een bladsnijmier met die van ons mensen)
Metafysische kennis is niet noodzakelijk waar in de werkelijkheid buiten ons
NB Kennis van de metafysische 'werkelijkheid' is a priori kennis
A priori kennis is kennis die we al hebben, en die niet is verkregen uit onze zintuiglijke waarneming
Onze voorstelling van tijd ('op een lijn') is objectieve, a priori kennis
(We plaatsen onze waarneming allemaal op dezelfde wijze, automatisch in tijd en ruimte)
Echter: tijd is in de werkelijkheid buiten ons iets anders (verplaatsing van het een t.o.v. het ander)
Niet alle a priori kennis is noodzakelijk waar in de werkelijkheid buiten ons
Metafysische kennis is a priori kennis, dus is deze niet noodzakelijk waar in de werkelijkheid buiten ons
De wetenschap kan geen uitspraken doen over God
Theologische kennis is geen zintuiglijke kennis
Theologische kennis is metafysische kennis, en dus niet noodzakelijk waar in de werkelijkheid buiten ons
We hebben te maken met de on-kenbaarheid der dingen, en met metafysische en theologische kennis die NIET noodzakelijk waar zijn in de werkelijkheid buiten ons
Franciscus van Assisi
Stedelijke samenleving/ afgesneden van natuur en platteland
Vervreemding van de natuur in je/ van je binnenwereld
Vervreemding van de 'van God sprekende schepping'/ Gods verhaal/ de stem van God
Het verval van de kerk/ het christelijke leven
Vervreemding van God
Vervreemding van je naaste en van naastenliefde
Vervreemding van nederigheid, barmhartigheid en dienstbaarheid
Vervreemding van het 'laboureuze' en contemplatieve leven
Vervreemding van taal en kunst uit onze binnenwereld (wortelend in evangelie, natuur en platteland)
De opkomst van het kapitalisme
Vervreemding van de eigenlijke producten en diensten/ de reële economie
Vervreemding van de eigenlijke arbeid/ het werkveld
Vervreemding van de gemeenschapszin
Institutionele vervreemding


ontkoppeling

INTERESSANTE LITERATUUR

Le Discours de la méthode, René Descartes

Das Europa der Aufklärung, Ulrich Im Hof

Kritik der Reinen Vernunft, Immanuel Kant



hirondelle